Het is maandag 10 januari 2011. 11.05 uur. Op de fiets lijkt het alsof ik zweef. Ik heb me leuk aangekleed, vind ik zelf. Ik heb kalm ontbeten, vind ik zelf. Ik ben buitengewoon serieus en volwassen, vind ik zelf. En nu ben ik onderweg.
Het is twaalf minuten fietsen. Ongeveer. Kunnen er ook veertien zijn, als de stoplichten tegen zitten. Onderweg repetereer ik mijn tekst. Stel je voor dat ik niet uit mijn woorden kom. Dat kunnen we niet hebben op een dag zoals vandaag. Dat zou een teken zijn. En vandaag ben ik alle tekens te slim af. Vandaag zit ik aan het stuur. Niks procesmatig, en meegaan met dat wat me gegeven wordt. Nee hoor. Niet vandaag.
Dus ik neem mijn tijd en fiets. Ligt het aan mij of is iedereen traag vandaag. Langs de Westergas, door de Haarlemmerstraat, bochtjes om bij vreselijk verwarrende kruispunten (kruispunten zijn überhaupt wonderlijke fenomenen), tunneltje door, en daar doemt de plaats der bestemming langzaam op. Niet lachen, niet stuiteren, niet springen. Dit is de normaalste zaak van de wereld. En jij bent volwassen. Geen kind in de Efteling.
Ik moet opeens denken aan de jongens van mijn oude werk. Die, als ik met ze de straat op ging, transformeerden van lieve, open mensen naar slow motion mensen die met gefronste wenkbrauwen, een pet dat het halve gezicht bedekt en een pasje waarin menig rapper zichzelf in herkent, 100 meter achter mij aansjokten. Nu doe ik hetzelfde merk ik. Ik verberg mijn uitzinnigheid, en speel een ander mens. Want dat is niet cool. Denk ik.
Eigenlijk weet ik het niet. Misschien mag je wel uitzinnig zijn op dit soort momenten. Misschien is het normaal dat ik zwevend op de fiets hier aan gekomen ben, en me gedraag als een kind dat een pretpark binnen danst. Bovendien geloof ik dat zakelijkheid helemaal niets te maken heeft met opeens geen mens meer mogen zijn. En aangezien ik aan het roer zat, al mijn empathie en behoefte tot blenden had uitgeschakeld, bepaal ik vandaag ook wat cool is en wat niet. Dacht ik zo. Daar is het gebouw al.
Ik zet mijn fiets op slot. Staar vol bewondering naar het buitengewoon lelijke, grijze betonnen blok, jaren zeventig vermoed ik, en stap naar binnen. ‘Kan ik u helpen?’ vraagt de mevrouw aan de balie. ‘Ja’ zeg ik. ‘Ik kom iets heel leuks doen vandaag. Ik kom me inschrijven bij jullie!’ De mevrouw lacht. Ik krijg koffie, een pen, een extra formuliertje en ze wijst me een leuke plek in de wachtruimte. Het uur dat volgt is fantastisch. Vind ik. Ik heb de tijd van mijn leven, begroet iedereen met de blik van een winnaar, en heb bovendien een prachtig gesprek met de mevrouw die me ‘registreert’.
En dan wandel ik weer naar buiten. Focus me op mijn lage ademhaling, anders ga ik gillen ben ik bang. Het papiertje met het bewijs stevig in mijn handen. Bij mijn fiets kijk ik er nog even naar. En daar staat het echt. Mijn naam. De naam van mijn onderneming. En een nummer van de Kamer van Koophandel. Ik ben zojuist een bedrijf geworden. Ik wou het maar even gezegd hebben.
Gefeliciteerd met dat je een nieuw bedrijf bent geworden! Mens en bedrijf bedrijven tegelijk! Topperrr!
Liefs,
Gaby