Mijn eerste factuur is zojuist betaald. Ik staar naar mijn bankrekening. Daar staat het echt. Het duurt even voordat het tot me doordringt. Dat had niet heel veel langer moeten duren.. Eergisteren heb ik nog half huilend bij twee grote mannen, die ik maar een beetje ken, staan vrezen over mijn noodlottige toekomst. Zij stonden erbij en keken ernaar. En waren buitengewoon lief. En spiegelend. En ik maar ‘ja maren’.
‘Wat wil je dan?’ vroeg de één. ‘Ja geld’, zei ik. ‘Hoeveel?’ zei hij. Ik begon met 1000, toen zakte ik naar 100. Het sloeg werkelijk helemaal nergens op. Met terugwerkende kracht kan ik melden dat ik ondertussen als een idioot stond te bedenken of ik die vraag serieus moest nemen of niet. En of ik de tijd durfde te nemen dat daar, onder het oog van die twee mannen, even uit te rekenen.
Want hoeveel geld heb je nou werkelijk ècht nodig? Hoelang laten we (lees: wij met z’n allen) dat bedachte ruilmiddel ons leven nog beheersen. Ik had niet zoveel nodig, al wil ik natuurlijk gewoon mijn rekeningen kunnen betalen. En eten is ook handig. En wil ik kunnen blijven studeren. En de sportschool vind ik trouwens ook belangrijk. Maar wèrkelijk nodig?
‘Weet je wat het is’ zei de man weer. ‘Je hebt gewoon haast’. En dat was wel waar. Haast om de demonen in mijn hoofd tot rust te brengen. Ze storen me, en leiden me af op momenten dat ik er niet op zit te wachten. Haast om ze het levende bewijs te kunnen overhandigen van dat wat ik nu doe. Bewijzen dat het geen DolDwaze actie is. Echt niet. Dat we (lees: mijn ego en ik) ons leven extreem, drastisch, gigantisch veranderen, maar dat we er niet dood aan gaan. Lukt het niet, dan is er heus geen vrouw overboord. En vooralsnog worden we er trouwens alleen nog maar gelukkiger van. En daar ging het om.
En nu is de eerste factuur binnen, en voel ik de Haast uit me weg seipelen. Na een paar minuten staren naar de bankrekening maak ik de meest cruciale betaling over. De huur. Klaar. Mooi. Dan loop ik naar de supermarkt om eens lekker voor mezelf te gaan koken. En wijn mag ook. Dat kunnen we nu betalen (ik spreek graag in meervoud over mezelf als ik alleen ben).
Maar in de supermarkt gebeurt er iets geks. Ik kijk naar alle vakken met eten. Loop zeker vier rondjes van het begin naar het einde en weer terug. Zie mensen met afgeladen mandjes voorbij komen. Maar.. ik wil niets. Ik hoef geen wijn. Ik wil geen luxe eten. Ik heb gewoon zin in soep. En ik heb brood nodig voor morgen. Ik wil ook geen taart. Of champagne. Doe eens gek. Het enige dat ik nu extra meeneem, en afgelopen maand strikt aan me voorbij heb laten gaan zijn granaatappelpitjes. En met een bescheiden tasje boodschappen verlaat ik na een half uur ijsberen de winkel weer. Wonderbaarlijk!
Mijn Haast is weg. De demonen zijn de deur uit. I made it ’till first honk, now on to second base. Samen met mijn gekoesterde granaatappelpitjes!