Leren samenwerken? Word crimineel!

We keken elkaar aan. Dit zou een groot fiasco worden. Geen twijfel over mogelijk. En wij konden niets doen. Ja. Wat one-liners roepen. Maar dan heb je het ook wel gehad. Met gespannen ledematen wachtten we af. Tot de buitensport-instructeurs klaar waren met de uitleg over de werking van een kompas. We zeiden niets.

Naast ons zaten vijf Amsterdamse jongens. Enthousiaste Amsterdamse jongens. Maar wel midden in de Ardennen. Daar waar geen McDonalds woont. Waar geen disco te vinden is. Geen meisjes die je nemen kunt. En nee, er is geen wiet te koop in België.

Vijf jongens die zo op het eerste gezicht gewone jongens lijken. En dat zijn ze natuurlijk ook, want wat is gewoon. Gewoon is relatief. Dus deze jongens ook. Vijf relatieve jongens. Met een verstandelijke beperking. Een IQ tussen de 65-85 (met een marge van 10), wat best een beetje laag is. Met gedragsstoornissen. Wat ADHD hier, en een scheutje autisme daar. Allemaal heel gewoon en relatief.

Ondanks de verstandelijke beperking kunnen ze wel allemaal het woord ‘detentie’ spellen. Weten ze precies wat het verschil is tussen ITB, MHS en OTS. En is het voor geen van allen een probleem alle ‘gangs’ van Amsterdam even op te sommen. Ook allemaal heel gewoon en relatief.

En die zitten nu – midden in de Ardennen – bloedserieus naar de instructie van een kompas te luisteren. Ze krijgen uitgelegd wat het verschil is tussen Noord en Zuid. Hoe je graden leest. En hoe je je eigen as bepaalt. Vervolgens wordt er een behoorlijk abstracte kaart van de omgeving te voorschijn getoverd. Op de kaart zijn enkel zwart/witte lijnen te zien. De rivieren en hoogteverschillen zijn getekend, maar dan heb je het zo ongeveer wel gehad.

Onze ogen zijn ondertussen schoteltjes. Één van ons besluit om toch maar voorzichtig even te vertellen dat we graag vóór daglicht weer terug zijn… De jongens kijken verbaasd. ‘Hoezo voor daglicht?’ Of we hun onderschatten. Wij? Nee hoor. Wij hebben er het volste vertrouwen in dat dit gaat lukken. Als je tenminste uit bent op een fiasco. Maar dat zeggen wij natuurlijk niet.

We stappen in het busje van het Buitensport bedrijf. Het is ondertussen donker geworden. En in de Ardennen vinden ze donker kennelijk erg fijn. Want lantaarnpalen kennen ze hier niet. We rijden het glooiende landschap door. Weilanden. Bossen. Bomen. Riviertjes. Ik heb het gevoel dat we in één ruk doorrijden naar de Elzas. Tot we plotseling stoppen. We zijn er.

Vanaf hier mogen de jongens het zelf doen. Ze krijgen het kompas in handen. samen met de kaart. Wij mogen niets zeggen. Wat wij uiteraard helemaal niet jammer vinden. Want binnen enkele minuten zullen de vijf heren ongetwijfeld verzandt zijn in een heftig conflict. Loopt er één weg. Wil de ander naar huis. Wordt er geschreeuwd en gezwegen. En als we pech hebben geslagen. Is onze hypothese bewezen en kunnen we weer gewoon ons werk doen. Hè fijn. Lekker duidelijk.

Maar goed. Natuurlijk gebeurde dat niet [anders sloeg dit verhaal werkelijk nergens op]. Extreem verbaasd [mag ik teleurgesteld zeggen?] keken we elkaar tien minuten later weer aan. Naast ons was het meest absurde aan de hand dat ik ooit gezien heb!

Tussen de jongens was een onmiddellijke taakverdeling ontstaan. Zelfs zonder overleg. Er werd geluisterd. Echt geluisterd. Ze volgden elkaars adviezen op, en vulden elkaar naadloos aan. Waar de één de kaart vast hield, draaide de ander met het kompas, hield een derde de zaklamp vast en bekeken de overige twee de kenmerken in de omgeving. En dat in het pikkedonker.

Langzaam trokken we door de donkere bossen. Heuvel op. Heuvel af. Tijdens de lange rustige stukken kwamen er verhalen los. Angsten en gedachten. Over hoe het zijn zou als je moest vluchten in de Ardennen. Of hoe je dakloos zou kunnen zijn tussen al deze bomen en aarde. Het referentiekader verplaatste zich van de Bijlmer naar de Bossen. En waar we een week daarvoor in een grijs gebouw op het August Allabéplein in Amsterdam nog de geografie van België hadden besproken, en hadden uitgelegd dat je echt – nee, echt – geen grote winkels in dorpjes hebt, leken ze nu doorgewinterde bos-bewoners te zijn. Het was een komisch gezicht.

Normaal gesproken doen groepen [die in de regel wel iets groter zijn] twee tot drie uur over deze tocht. Onze jongens waren binnen anderhalf uur weer beneden.. Terug op het basiskamp. We begrepen er werkelijk niets van.

Toen we aan het einde van de avond met bier en een kampvuur de avond na bespraken, vroeg ik aan de jongste van zestien hoe dit toch mogelijk was. We waren maar eerlijk geweest. Hadden onze twijfels gedeeld. Open gesproken over de verstandelijke beperking. En wij… We hadden ons zo vergist.

‘Zo gaat het toch ook altijd als je in moet breken,’ zei de jongste. ‘of bij een straatroof. Dan moet je toch ook zo opletten. Zie je nou, wij zijn de Bomb!’ Stilte rondom het kampvuur. Nog meer stilte. En daarna een luid gelach. Tja. Natuurlijk. Criminaliteit heeft zo ook zijn voordelen. Of je nou in de Bijlmer of de Bossen bent. Heel gewoon en relatief.

Geef een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.

© 2024 Annette Dölle . Theme by Viva Themes.

Ontdek meer van Annette Dölle

Abonneer je nu om meer te lezen en toegang te krijgen tot het volledige archief.

Lees verder