Het toeristische reisgidsje zegt dat de ‘haredim‘ [spreek uit: charediem] sterke waarde hecht aan dikke zwarte kleding. Het boekje zegt ook dat ze weigeren om de Israëlische staat te verdedigen, dus nemen ze geen dienst in het leger. De overheid heeft ze daarom om religieuze redenen hier van vrijgesteld. In plaats daarvan wijden aanhangers van deze Joodse stroming zich volledig aan studie van de Talmoed. De Talmoed is het religieuze boek dat onderdeel uitmaakt van de Joodse Thora, maar voor de ‘haredim’ is het het allerbelangrijkste geschrift. De haredim wil bovendien het liefst dat in heel Israel het onderwijs bestaat uit studie van de Talmoed. Dit houdt logischerwijs in dat er dus geen wiskunde, natuurkunde, vreemde talen en literatuur op het lesprogramma voorkomt.
‘En,‘ zegt het boekje. ‘De Talmoed en de wetgeving van het klassieke judaïsme leren dat vrouwen geen onderwijs nodig hebben, terwijl bepaalde studies zelfs volledig voor hen verboden zijn‘. Verder is het een mooi reisboekje. Dat dan weer wel. Met plaatjes enzo. En aardige verhalen over de bijbelse tijd in Israel. Palestina kun je beter niet naar toe, zegt het boekje ook. ‘Want,‘ zo zegt het boekje, ‘dat is gevaarlijk.’
We, Jaap en ik, zitten op een terrasje in een kalme wijk in Jeruzalem. De zon is zacht. We drinken cappuccino. De lekkerste die we dronken, als je het mij vraagt. Dus we nemen er nog één. En lezen over de haredim.
De volgelingen van de haredim wonen geïsoleerd in een orthodoxe wijk. In Me’a She’arim. De wijk is ontstaan in 1874 en zo gebouwd dat het beschermd was tegen aanvallen van buitenaf. Zes ijzeren poorten sloten de wijk ’s nachts af, waardoor er langzaam een conservatieve cultuur ontstond. Wat behoorlijk handig is om te weten, is dat de bewoners van Me’a She’arim niet zo dol zijn op bezoek. Dat hebben ze gewoon liever niet. Het toeristische boekje is daar heel aardig over. ‘Als je je niet houdt aan hun voorschriften, kunnen ze met stenen gaan gooien. Of ze bekogelen je auto als je er op sabbat rond rijdt‘.
Ons volledig aanpassen aan hun voorschriften ís een beetje ingewikkeld, aangezien ik een meisje ben. Er zijn nogal wat meisjes-regels namelijk. Mijn rugtas zit vol burka-kleren, daar ligt het niet aan. Maar meisjes worden bij hun huwelijk kaal geschoren en dragen vanaf dat moment een pruik of hoofddoek. Ze dragen een lange rok, lange kousen, een blouse met lange mouwen. Of een jurk met hoog gesloten hals. Nu kom ik daar natuurlijk niet voor in aanmerking. Heus niet. Maar om rond te wandelen in een omgeving met dit soort ideeën lijkt me al heftig genoeg.
Een willekeurige taxi chauffeur heeft ons verteld dat volgelingen van de haredim ook nog op een bijzondere manier de liefde bedrijven: Vrouwen krijgen een wit laken om, met een gat er in. Dat gat is, omdat sex anders wel heel ingewikkeld wordt. We horen het verhaal op de eerste dag dat we aan komen en vragen ons dagen lang af of het waar is. Langzaam vult het verhaal zich met steeds meer ongeloofwaardige informatie, waardoor het witte-laken-fenomeen steeds ‘normaler’ lijkt te worden. Na een tijdje schuift je normeringskader vanzelf een stukje op en vormt er zich een nieuw veld van informatie.
Het verhaal blijft intrigeren. En al zie ik na elke bocht in Israel en Palestina weer een andere wereld, zelden hoorde ik over een wereld die zo ver weg staat van de mijne. Dus, wil ik er doorheen wandelen. Om het nog meer te begrijpen. Oordelen is veel te makkelijk. Begrijpen is de uitdaging.
‘Dus we gaan‘. zegt de één. ‘Natuurlijk gaan we’. zegt de ander. Spannend vinden wij. Na de cappuccino staan we op. De zon schijnt inmiddels iets feller. Onze huurauto wacht in de brandende warmte. Ik rijd. Mijn reisgenoot zit naast me met de kaart in zijn handen. We rijden rechts. Links. Drie rotondes over. Verdwalen omdat we door een park willen dat we niet vinden kunnen. Komen langs een markt. Passeren vier kruispunten. Voor we het weten verandert de omgeving van de stad. Om ons heen steeds meer mensen met uiterlijke kenmerken van orthodox Joodse mensen. Krullende haren langs de wangen. Hoge hoeden. Keppeltjes. ‘Poezenmanden‘ [zoals wij ze noemen] op het hoofd. En veel zwart. ‘We zijn er‘, zeg ik. Het klinkt wat ongelovig. Maar toch is het zo.
Een nieuwe wereld. Mensen die ons kunnen bekogelen. Ik parkeer de huurauto in een rustig straatje, op zich een aantrekkelijke prooi. Gelukkig is het geen sabbat. En net op deze dag draag ik een korter jurkje dan gewoonlijk. Ik rek het ding uit. Zoveel als ik kan. En sla de sjaal die ik al dagen draag, nog verder om mijn schouders. Het is stil op straat. Heel stil. Een intellectuele stilte vind ik. Een stilte die geen kalmte uitstraalt, maar ook niet dreigend is. We maken een foto van de plek waar de auto staat en volgen de lijn van de straat.
‘Ik ben dus een meisje‘ denk ik steeds. ‘Met een vagina die je alleen kunt vinden als er een gat in het witte kleed zit.’ Maar ik zeg niets. Want we wandelen. Nemen alles in ons op dat we tegen komen onderweg. Spreken weinig. Misschien omdat we niet willen spreken, maar misschien ook omdat het zo past. Ik weet het niet. Op de lange muren zijn Hebreeuwse teksten te lezen die ik niet vertalen kan. Soms staat er een engels woord tussen, waaruit de context op te maken is. Maar dat is zelden. ‘Grafisch is het prachtig’ denk ik. Volledig nutteloos.
De huizen ogen arm. De straten zijn strak en rechtlijnig vorm gegeven. Aan weerszijden kun je kleine steegjes in. Steegjes die naar nog meer huisjes leiden. De straten zijn minder schoon dan in de rest van Jeruzalem. ‘Ze regelen hier alles zelf, dus misschien dit ook‘. Aan de overkant van de straat lopen mannen en jongetjes met krukjes. Ze wandelen doelgericht. Alsof ze ergens heen gaan of vandaan komen. Kinderen lopen gearmd voorbij. Weinig geluid. Weinig uitbundigheid. Ik probeer onzichtbaar te worden. Wat een heel naïef idee is. Volkomen zinloos. En toch probeer ik het. Ik kijk geen enkele man die me passeert in de ogen aan. Ik wandel zo kalm als ik kan. De man met wie ik ben loopt een paar meter voor me. Zijn handen op zijn rug. Ik hou hem in de gaten want dat voelt goed. ‘Ik ben dus een meisje‘ denk ik weer. ‘En ik ben te bloot gekleed‘.
Het is een vreemde gedachte. Althans voor mij. Voor ik vertrok vroeg iemand me op te letten hoe ik me zou voelen als vrouw in de cultuur van het land. Ik vond het een moeilijke vraag. Tot een jaar geleden is me nog nooit verweten dat ik een vrouw ben. Tot ik in Nepal was, waar een Libanese man vond dat ik me op een conferentie in Nepal niet naar de lokale culture waarden van de vrouw had gedragen. De hele Europese organisatie (waar ik bij hoorde) had negatieve feedback gekregen, en dit was de mijne. Ik had hem bedankt voor het compliment. Ik ben een vrouw. En heb er hard voor gewerkt de vrouw te worden die ik ben. Dat het een belediging was voelde ik niet.
Ik realiseer me dat het bijzonder is, en toch vind ik het gewoon. Ik ben mens. En toevallig ook vrouw. Ik ben blank. Fries. Hoogopgeleid. Stevig. Of ‘rondborstig’ zoals iemand laatst zei. En blond. Maar tegenwoordig is dat geverfd. En dus? Dus is het nodig om daarin een onderscheid van waarde aan te brengen? Dacht het niet. Heel vreemd vind ik het. Oprecht. Niet eens bedacht of gemaakt. Ik vind het wonderlijk.
Als kind maakte ik nooit discussies mee over wie het vuilnis buiten zette, of wie de soep maakte op zondag. Het leven ‘was’ gewoon. Niet bewust gekozen, maar het liep zoals het ging. En ging zoals het liep. En dat was prettig. Toen ik als enige vrouw in een klein team van mannen met ex-gedetineerde jongens werkte kreeg ik weleens ‘ik maak je dood’ naar mijn hoofd, maar ‘hoer’ was uiterst zeldzaam. Dat was verboden bovendien. Vonden ik en mijn mannelijke collegae belachelijk: Om mijn vrouwelijkheid te vermengen met mijn handelen. Heel raar. Ooit zei een cliënt; ‘Ga je kutje likken‘ toen ik hem na een ochtend vol onmogelijk gedrag naar huis stuurde. Mijn projectleider die om de hoek in een trainingslokaal aan de koffie zat antwoordde: ‘Ga je kutje likken? Maar dat gaat helemaal niet‘. Anatomisch heel ingewikkeld. We konden er om lachen. Een week later zat de jongen met zijn moeder tegenover ons. Ik vertelde dat ik zijn idee niet zo heel prettig gevonden had. ‘En bovendien’ zei mijn baas. ‘Kan het helemaal niet. Annette kan haar kutje niet likken‘. De jongen dacht even na, en zei toen opgewekt: ‘Ja hoor, kan wel. Dan halen ze een rib weg en kan het‘. Tot zo ver mijn ervaring met opmerkelijke momenten in mijn vrouw-zijn op aarde.
Het is stil in Me’a She’arim. Stiekem maak ik foto’s. Van de kinderen die lachend samen door de straten wandelen. We zijn de enige mensen die er ‘anders’ uitzien. Meters lang is er geen toerist te bekennen. Heel even vragen we ons af waarom. Maar de borden aan de muur verraden al snel de realiteit. ‘Please stay away’. staat er. En dat hadden wij niet gedaan. Mijn gevoel is dubbel. Zijn we aan het aapjes kijken, of is onze intentie oprecht genoeg? Ik weet waarom we hier zijn, en dat het echt is. We willen voelen hoe deze mensen leven, en een glimp vinden van de oorsprong van hun ideeën. Maar aan de buitenkant kan niemand dat zien. Ons hart zit in ons lichaam. Verstopt onder een laagje huid en een stapel ingewanden.
Plots komen we bij de plek waar iedereen naar toe en vandaan wandelt. Het is een synagoge of een school. De ontbrekende informatie vullen we in met onze kennis uit het reisboekje. We gissen en raden. We weten het niet. En zullen het nooit weten. Ik wil een zijstraatje in, maar mijn reisgenoot blijft op de hoek staan. ‘Het voelt niet goed‘ zegt hij. ‘Als we teveel in hun woonruimte komen‘. Het klopt. Hij heeft gelijk. Het is een vreemd gevoel dat steeds een beetje meer opduikt. De grens van oprechte interesse en de grens van privacy die deze bevolkingsgroep aangeeft.
Op de balkonnetjes hangen schommels. Eerst lijkt het een toevallig cadeautje, maar we zien er steeds meer. Op een balkon zien we een kindje heen en weer dansen. Het lijkt alsof ze vliegt. Als een vlindertje in deze intellectuele omgeving. ‘Ik ben dus een meisje’ denk ik. ‘Zij is dat ook. En ooit gaat ze trouwen. Of vluchten‘. Pas thuis, in Nederland, raakt het me: Het meisje. De schommel. De krukjes en de mannen. Over wat ik heb. En zij niet. Ik heb keuze vrijheid. Ik mag kiezen wat voor vrouw ik zijn wil. Op elk moment van de dag.
Ik denk aan Fatima die ik ontmoette in Bethlehem. Een sterke vrouw van mijn leeftijd. Ze werkt bij het ministerie van Women Affairs in Ramallah. De ramadan was net begonnen en we spraken over vrouw-zijn binnen religieuze kaders. ‘Ik kies hiervoor‘ vertelde ze me. ‘Omdat ik dat wil. Niet omdat iemand me dat opdraagt’. Haar ogen straalden en ik voelde me geïnspireerd door haar kracht. Ik denk aan mijn buurmeisje in Amsterdam. Weer thuis. In de laatste week van de Ramadan. Hangend over het balkon in de warmte van de zon. ‘Gaat het nog?‘ vroeg ik. Kalm kijkt ze me aan. ‘Het was bijzonder dit jaar. Eten wordt steeds minder belangrijk, en dat geeft ook rust. Ik voel me ontzettend goed‘. Die avond vierde ze ifthar bij haar ouders. Vrouwen die mogen kiezen.
Me’a She’arim in juli. ‘Zullen we weer gaan?‘ we kijken elkaar aan. Besluiten terug te gaan naar de auto die staat te wachten in het straatje. Wonderbaarlijk genoeg lopen we er recht op af. Hij staat er nog. Geen deukje. Geen krasje. Geen steen door de ramen. Vlak voor we in willen stappen stoppen er een man en een vrouw op de stoep naast onze auto. Ze bespreken een affiche op de muur. Dat doen ze vrij uitvoerig. Wij blijven ook staan. Op de stoep. We treuzelen. We draaien om de auto heen. We willen zo graag even spreken met mensen die hier wonen. Maar iedereen negeert ons tot nu toe, we krijgen op geen enkele manier contact. Begrijpelijk. Ik ga naast het affiche staan en doe alsof ik mee lees, in de hoop dat ze me opmerken en me betrekken in hun discussie. Dat doen ze niet. Wel wil de vrouw een stukje van het papier afscheuren om mee te nemen. De man zegt dat dat de bedoeling niet is, al versta ik geen woord. Hij wijst op haar telefoon. Ze maakt een foto. Een stuk efficiënter. Dan lopen ze door. Geen oogcontact. Geen blik. Geen gedag. Het is duidelijk: We horen hier niet. Ik doe mijn sjaal af. Schuif het jurkje weer omhoog. Stap in de auto. ‘Zo is het dus een meisje te zijn‘ denk ik.
Mooi Annette. Dank voor het delen.
Heel erg mooi en herkenbaar…
liefs, Rina