Lief onderwijs, waar zijn we nou helemaal mee bezig?

Misschien heb ik wel helemaal geen recht van spreken. Dat zou zomaar eens kunnen. Telt mijn stem niet mee, omdat ik te weinig ervaring heb. Te weinig ervaring in het ‘reguliere onderwijs’. Want, daar wil ik het met u eens over hebben. Als ik recht van spreken heb. Tenminste.

Als ervaringsdeskundige loop ik enigszins achter vrees ik. Als kind zat ik op een Dalton school. Een feestje voor mensen zoals ik. Op de Havo hield ik me vooral bezig met alles waar ‘buitenschoolse activiteit’ achter stond. Vervolgens kwam ik – een soort van per ongeluk – op de Pabo terecht. Eigenlijk wilde ik journalistiek of de kleinkunst academie, maar ik kon niet kiezen. Dus werd het de Pabo. Ik zocht de beste die er was. En wonderlijk genoeg stond die in Assen. Als tweede gescoord op het visitatierapport van 1994. 

De Pabo is bij uitstek een opleiding waar je uit kunt halen wat je wilt. Je kunt alles zo minimaal mogelijk doen. En je kunt je uitsloven. Mocht je daar behoefte aan hebben. Ik deed beide. Om de rest van dit verhaal te begrijpen, is het van belang om nog even iets te vertellen over de opleiding daar in Drenthe. Bijna cruciaal. Pabo ‘de Eekhorst’ had namelijk een bijzonder beleid.

Een beleid waarin de student centraal stond. In alles. Studenten bepaalden mee over het onderwijs dat ze kregen. Bij bestuurlijke beslissingen werden we betrokken. Ik herinner me onze eerste dag op de school. September 1994. Met negentig eerstejaars samen in de gymzaal. Op van die houten klapstoeltjes. Die leuk lijken van een afstandje, maar er na een kwartier voor zorgen dat je je billen niet meer voelt. Daar zaten wij. Afwachtend en nieuwsgierig.

‘Dan gaan we nu de klassen indelen’, zei de directeur. ‘Je loopt zo meteen naar een hoek. Groep A gaat naar die hoek. Groep B naar die andere hoek. En groep C zijn de mensen die blijven zitten.’ Stilte en ongeloof in de zaal. ‘Dan mag je nu een hoek kiezen’ zei de man. ‘Ga maar’. We keken allemaal opzij. Van links naar rechts. Naar de mensen op de stoeltjes naast ons. Alsof er elk moment iemand binnen zou kunnen komen, om te vertellen hoe vreemd dit was. Maar niemand sprak. We giechelden wat. En langzaam stonden we op. Ik liep op gevoel naar de hoek waar groep B gevormd werd. Een impuls die de rest van mijn jaar zou bepalen. Zo volgden we allemaal onze impuls. Traag en schuifelend. En creëerden onze eigen klas.

Het bijzondere beleid was geïntegreerd in het hele schoolsysteem. Iedere klas had een eigen lokaal en docenten verplaatsten zich, in plaats van andersom. Elke week was er een klassenvergadering met een roulerende voorzitter. We kregen een budget om ons lokaal in te richten. En elk schooljaar zaten we met de hele school twee dagen in een conferentiecentrum om de opleiding te evalueren. Elk vak, iedere docent – alles werd transparant besproken. En ik vond dat normaal. We konden aangeven of we een docent niet goed vonden presteren, en daar werd serieus naar gekeken. We zaten in sollicitatie commissies als er iemand aangenomen moest worden. En gaven zelf vorm aan alle sociaal maatschappelijke activiteiten in de school. De inhoudelijke zaken werd bepaald aan de hand van onderwijs verbijzonderingen. Montessori, Jenaplan en Freinet. Elke verbijzondering was verweven in het onderwijsprogramma. We hadden keuzevrijheid, en konden dus ook sjoemelen alsof het een lieve lust was. Wat wij ook heus wel eens deden. Maar nooit lang. Omdat dat is wat vrijheid met mensen doet. Uiteindelijk wordt de intrinsieke motivatie aangesproken en ontwikkel je als vanzelf je eigen talenten. En het zal je niet verbazen dat ik dit alles na vier jaar, meer dan normaal vond. Heel normaal zelfs.

De echt uitdaging kwam toen ik de werkende wereld inwandelde. Daar waar de spelregels niet beschermd worden door een schoolbestuur. En tot voor kort dacht ik dat het niet zo vreselijk gesteld was met het Nederlands basisonderwijs als dat er soms door boze tongen beweerd werd. Ik zag alleen de pareltjes van scholen. Er ging wel eens iets mis. Heus. Maar dat wijde ik aan arrogantie, ijdelheid en een niet-reflecterende meester of juf. Niet aan het systeem. Zeker niet aan het systeem. Want steeds dacht ik: ‘Kijk, ik kan het. Dan kunnen jullie het ook’.

Verbijzonderingen

Veel basisscholen in Nederland hebben elementen uit verschillende onderwijsstromingen verwerkt in hun eigen systeem. In de jaren negentig noemden we dat opeens ‘adaptief onderwijs’. Als je dan als school geen verbijzondering omarmde, kon je altijd nog ‘adaptief’ worden. Want dan had je alles. Maar het nadeel van die keuze was, dat het vaak bij vorm bleef en dat de visie erachter ontbrak. Of niet eens besproken was.

Jenaplan, Dalton en Freinet zijn allen in dezelfde periode ontwikkeld. Na de eerste wereldoorlog tussen de jaren 1915 en 1925. Alleen Montessori is van iets eerder (rond 1905). Daarnaast hadden alle vernieuwers in die tijd een persoonlijk contact met elkaar. Freinet en Petersen schreven elkaar brieven. En Parkhurst en Montessori ontmoetten elkaar in de Verenigde Staten tijdens een bezoek van Maria aan het land van de vrijheid. Al deze onderwijsvernieuwers hadden het pedagogisch aspect hoog in het vaandel staan. Cognitieve ontwikkeling liep parallel aan het sociaal emotionele. Verbinding was het toverwoord. Toen al. In de jaren twintig van de vorige eeuw.

Invaljuf

Sinds april 2013 ben ik ‘invaljuf’ in het basisonderwijs in Amsterdam. Een ware invaljuf. Zo’n juf die komt als je eigen leerkracht er niet is. En die dan ook gewoon weer weg gaat. Soms na een dag. Soms na een paar dagen. Het bestaat niet officieel – dit beroep. Maar ik wil geen vaste baan. En wel weer mee spelen in het onderwijs. Omdat ik niet aan de eisen voldoe, werd ik afgewezen bij invalbureaus. Dus ben ik het zelf gaan regelen. Ik maakte een website, stuurde dat naar scholen. En ging vervolgens overal koffie drinken. In het begin – toen ik er zelf ook nog een beetje aan moest wennen – hield ik het geheim voor de buitenwereld. Nederland denkt namelijk stiekem best nog vaak in hokjes. En ik had niet de behoefte om het uit te leggen. Dus hield ik alles gescheiden. Mijn ondernemerschap aan de ene kant. Mijn ‘juf-zijn’ aan de andere.

Maar langzamerhand blijkt er een gigantisch voordeel te zitten aan invallen: Ik ontdek allemaal mini-systemen. Zonder dat ik er vast onderdeel van uitmaak. Gemiddeld sta ik acht dagen per maand voor een klas. En heb sindsdien vijf verschillende scholen ontmoet. En toen. Toen begon me iets op te vallen. Naast de bijzonder mooie dingen en lieve mensen die ik tegen kom, zijn er ook overeenkomsten die me verwonderen. Die allemaal leiden naar één bron: Het ministerie van onderwijs. En dan iets specifieker: De kerndoelen van het basisonderwijs.

Kerndoelen en de Inspectie van het Onderwijs. 

Deze kerndoelen worden samengesteld door het SLO. Het landelijk expertisecentrum voor leerplanontwikkeling. Ze bedenken ontwikkelingsplannen en mooie projecten. Maar houden zich ook bezig met dat wat een kind in ons land moet kunnen. Heel aardig. Een soort ‘inburgeringstest’, maar dan net een beetje anders. Allemaal goed omschreven woorden met doelen verdeeld over kennis- en zaakvakken. Vroeger was het erger met de kerndoelen. Toen waren het er honderdvijftien. In 2006 zijn ze terug gebracht naar achtenvijftig stuks. Wederom heel aardig. En wat ook heel aardig is, is dat er bij staat dat het ‘streefdoelen’ zijn. Dat je zelf als school mag beslissen, hoe je het geheel waar gaat maken. Daar tegenover staat echter wel dat er elk jaar een inspectie op de deurmat van je school staat, die controleert of iedereen zich netjes aan de regels houdt.

Een noodzakelijk en positief orgaan. Maar die inspectie. Daar is een wonderlijk ding mee aan de hand. Want, die spreekt of ziet geen kinderen. Er is geen kind-panel. Of kinder-onderzoekscommissie die mee mogen kijken en bepalen. En daar wringt de schoen. Want je weet pas of een school werkt, als je gelukkige kinderen ziet. Niet alleen lachende of dansende kinderen. Niet alleen huilend of boos. Maar gelukkig. Gelukkig is een staat van rust. Daar waar alles stabiel en veilig is. Gelukkige kinderen vertellen je als leerkracht of je je werk goed doet. En dat stukje neemt de inspectie dus niet mee. Wonderlijk en vreemd.

Een ander obstakel in de kwestie met de inspectie is, dat zij ook bepalen of je financiële middelen krijgt voor je school. Of dat je geld terug moet geven. Want als de inspectie negatief over je is, kun je ten eerste boetes krijgen. En ten tweede, gaat de informatie het publieke domein in. De straat op. Zo lopen je klassen leeg. Loopt je leerlingenaantal omlaag. En je bankrekening dus ook. Want een school krijgt geld per kind. Vroeger was er nummering voor alle kinderen. Een leerlingengewicht. Kinderen met een niet-Nederlandse achtergrond, en/of gescheiden ouders, en/of een moeilijke thuissituatie en/of gedragsproblematiek. Iedereen kreeg een waarde. Het hoogste dat je scoren kon als kind was 1,9. Het laagste een 1. Dan was alles zoals ‘normaal’ zoals het ministerie bedacht had. En op basis van dat getal kreeg de school geld. Nu is dat niet meer. Wat aan de ene kant heel mooi is, want 96% van de basisscholen bleek er mee te sjoemelen. Maar aan de andere kant maakt dit het lastiger. Want hierdoor worden klassen groter. En de kwaliteit van het onderwijs slechter. Wat weer een vicieuze cirkel oplevert met de leerprestaties en de bevindingen tijdens het toezicht van de inspectie.

Mijn algehele jammer is dat ik nu dus leerkrachten zie die harder werken dan gezond voor ze is. Ongelofelijk hoe hard en betrokken die mensen aan de slag zijn. En ik zie kinderen die vooral cognitief ontwikkeld worden. Die moeten scoren op toetsen. Omdat anders de school er op afgerekend wordt. En dan is er geen school meer. Afgelopen donderdag viel ik in, in een groep 8. Op een bijzonder mooie en vriendelijke school in Amsterdam. Zo’n school waar je blij van wordt. Ik begon de dag vrolijk. Maar al snel had ik het gevoel wéér tijd te kort te komen. Weer was het een race tegen de klok om de hele to-do lijst van de vaste leerkracht af te werken. Ik had geen tijd om dieper op de leerstof in te gaan, om normaal sociaal contact met elkaar te kunnen hebben. Om echt onderwijs te geven. Zoals het – in mijn beleving – hoort.

Na school was ik het zat. Ik ben gaan zitten. Heb een lijstje getallen op geschreven. En ben gaan rekenen. Want wat gaat hier nou mis? Waarom had ik tien jaar geleden alle tijd voor taal- en rekeninhoud, èn kon ik ook creatieve of wereld oriënterende projecten met de kinderen omarmen. En lijkt het nu omgekeerd?

Een kind gaat 5,5 uur per dag naar school. Dit is vastgesteld in een totaal van 7.250 uur verspreidt over acht jaar. 3.520 uren in de eerste vier jaar. En 3.760 uren verspreidt over de laatste vier. De 240 uur die overblijven, mag een school zelf verdelen (ook weer zoiets wonderlijks. Soort van schijn-vrijheid is dat). In die tijd moeten er dus 58 kerndoelen afgevinkt worden. Die netjes verdeeld zij over alle ontwikkelingsgebieden. Heel mooi beschreven ook. Maar, die zonder kinderen daarbij te betrekken gecontroleerd worden door de inspectie. En die zich dus vooral concentreren op administratieve gegevens, waarbij gekeken wordt naar gemiddelde scores op deeltoetsen. Die trouwens allemaal afgenomen worden door cito. Dus.

Mijn conclusie – na deze berekening bij de thee – werd uiteindelijk dat ik al die leerkrachten wel snap. Elke dag een uur rekenen. Elke dag 2x drie kwartier taal. Dan moet je nog een half uur opstarten. Een kwartier de dag afsluiten. Een kwartier fruit eten. Een kwartier buiten spelen. Wat uiteraard altijd uitloopt, omdat ze met z’n allen hun jas van en naar de kapstok moeten verplaatsen, en je ook geen spelbreker wilt zijn. Een kind is een kind. Dan heb ik alle wisselingen tussen de lessen nog niet eens mee geteld (die – als ik er ben om in te vallen – vanzelfsprekend langer duren. Want er is geen kind dat snel zijn boek opruimt als de ‘echte’ leerkracht er niet is). Dan hou je al met al ongeveer één uur over. En in dat ene uur. Dan heb je tijd te besteden aan: Wereldoriëntatie natuur, -tijd, -ruimte. Aan expressievakken. Aan beeldende vorming. Aan maatschappij/burgerschap. Aan filosofie/religie/humanistische vorming. Of joh, doe eens gek: Aan een gewoon gesprek.

Lief onderwijs. Waar zijn we nou helemaal mee bezig? Ik begrijp het. Echt. Ik heb begrip. Dat is beter gezegd. Ik zie dat iedereen heel graag onze toekomstige bestuurders, leiders, leraren, visionairs en creatieven zo goed mogelijk voorbereid op een leven waarin alles lukt. Waarin ze blij zijn. Waarin elke stap die ze zetten succesvol is. Een leven waarin elke adem een zucht is van geluk. Ik weet dat we dat we dat allemaal voor ze wensen. Dat we het mooiste willen. Voor ieder mens dat nu kind is, en ooit volwassen zal zijn. En lief onderwijs, ik weet ook dat we allemaal ons best doen. Maar zijn we onderweg misschien vergeten dat we zelf ook ooit kinderen waren? En zijn we vergeten welke momenten we koesterden. Waar we ècht iets geleerd hebben. Dat was niet in de rekenles. Dat was ook niet toen we leerden welke werkwoorden je op welk moment met -dt schrijft. Iets wat iedereen daarna trouwens weer vergeten lijkt. Het was ook niet toen 300 topografische locaties uit ons hoofd moesten leren. Of toen we hoorden over de slag bij Waterloo.

Het waren de momenten waarop we zelf ontdekkingen deden. Het waren dagen waarop we samen waren. Met elkaar in gesprek. Of werkend aan een eigen project. Het waren excursies naar de dierentuin. Naar de schooltuinen. En trots op onze eigen tomaten die groeiden in het tuintje van de klas. Of de dag waarop we naar de brandweer gingen en in de wagen de sirene aan mochten zetten. Het was de muziekles met trommels en tamboerijnen. Dát waren de momenten die we onthielden. De dagen waarop we ontdekten wat geluk met ons deed. Iets wat we vervolgens de rest van ons leven achter volgen. Dat geluk. Dat gevoel. Weten wanneer iets ‘klikt’. En dat dan nastreven.

En lief onderwijs. Als we dat nou eens terugbrengen in de scholen. Inhoudelijk terugbrengen in elk ontwikkelingsgebied. Veel meer dan nu. En niet zeggen ‘Dat doen wij al’. Nee. We doen het allemaal te weinig. Veel te weinig. Laten we stoppen met wachten op toestemming van iemand die geen toestemming gaat geven. Maar gewoon beginnen. Vandaag. Samen met de kinderen. Tenminste, als ik recht van spreken heb.

Note: De website waar ik ‘invaljuf’ ben, vind je op http://invaljuf020.tumblr.com/

Geef een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.

© 2023 Annette Dölle . Theme by Viva Themes.
%d bloggers liken dit: